Burgers meten steeds vaker zelf. Overheid en kennisinstellingen hebben niet langer het monopolie op wetenschappelijke data en vinden dat soms lastig. Maar overheidsmanager Jan Harm Brouwer en sterrenkundige Frans Snik werden zich bewust van hun blinde vlekken.
Door Saskia Klaassen
Dáárom is het goed als burgers zelf onderzoek doen
Om de impact van fijnstof op de gezondheid en het klimaat te kunnen meten, moeten wetenschappers eigenlijk op veel meer plekken en tijdstippen meten. Die kans kreeg de Universiteit Leiden onverwacht tijdens de ontwikkeling van een NASA-klimaatsatelliet, vertelt sterrenkundige Frans Snik.
Snik startte in 2013 een prominent citizen science-project: iSPEX. ‘We ontdekten dat we van het concept van het satellietinstrument SPEX ook een plastic opzetstukje op de smartphone konden maken.’ In 2013 en 2014 boden tienduizend van die opzetstukjes evenveel extra meetpunten voor fijnstof. Snik: ‘We lieten zien dat we met z'n allen veel meer informatie over luchtvervuiling kunnen vergaren, dat aanvullend is op de data van professionele meetpunten en satellieten.’
We merkten dat burgers de data van de provincie in twijfel trokken’
Ook Jan Harm Brouwer deelde vanuit de Provincie Zuid-Holland de afgelopen jaren een groot aantal sensorkastjes uit aan burgers om fijnstof en lawaai te meten. ‘We merkten dat burgers de data van de provincie in twijfel trokken. Ik kon wel blijven uitleggen dat we fijnstof reuze netjes registreren, maar dat overtuigde niet. De Provincie besloot daarom inwoners zelf te laten meten.’
Bij een gezonde leefomgeving, hebben burgers en overheid verschillende uitgangspunten, denkt Brouwer. ‘De overheid kijkt bij klachten naar de geluidsnormen, maar die vertellen niet het hele verhaal. Mensen hebben geen last van gemiddeld geluid, maar van piekgeluiden. Dat maakt erg veel uit, terwijl we deze subjectieve ervaring nauwelijks in kaart hebben gebracht. Doen we dat wel, dan kan dat op termijn leiden tot aangescherpte regelgeving.’
Hier lopen citizen scientists tegenaan
Het project iSPEX was bedoeld als technisch en sociaal experiment, blikt Snik terug. Lukt het om veel mensen mee te krijgen en levert dat bruikbare data op? ‘De mentaliteitsverandering bij overheden en wetenschappelijke instellingen is de belangrijkste verdienste van iSPEX. Mede hierdoor is citizen science een geaccepteerd model geworden voor kennisvergaring en discussie daarover.’
De proef was dus niet gestart om de uitstoot van fijnstof te verminderen. Dat deze logische vervolgstap niet werd genomen, komt ook door de projectstructuur, denkt Snik. ‘Als de subsidie stopt, wordt actie niet meer genomen.’ De financiering moet wat hem betreft flexibeler en de organisatie van citizen science minder top-down. ‘In plaats van een projectje hier en daar zou er veel meer ruimte moeten zijn om te experimenteren.’
De impact van burgermetingen mag dan nog vaak bescheiden zijn, ze geven deelnemers wel een gevoel van controle, is Brouwers ervaring. Burgers zijn beter geïnformeerd én betrokken als ze bijvoorbeeld weten wat precies de bronnen van vervuiling zijn. Maar vervolgens een punt maken bij overheden en bedrijven is nog heel lastig, erkent hij. Laat staan dat burgers met de metingen maatregelen kunnen afdwingen.
Te vaak schuiven autoriteiten de resultaten opzij, omdat de metingen niet precies genoeg zouden zijn.'
Te vaak schuiven bedrijven en overheden de resultaten terzijde omdat de metingen niet precies genoeg zouden zijn. Of ze voelen zich niet aangesproken omdat ze voldoen aan de regelgeving. Zelfs als een burgermeetgroep steun vindt bij de gemeente, zoals bij de uitstoot van fijnstof bij de A12 in Voorburg-Leidschendam, is impact niet gegarandeerd.
En maatregelen zijn duur. Dus kiest een overheidsorgaan er toch al snel voor ze niet te nemen als ze volgens de officiële metingen voldoen aan de Europese normen. Dat was ook de beslissing van Rijkswaterstaat. ‘Terwijl er onder deze wettelijke grenswaarden wel degelijk gezondheidsschade kan optreden’, zegt Brouwer.
Hier moeten (burger)onderzoekers en bestuurders rekening mee houden
Burgerwetenschap is zeker geen snelle en goedkope oplossing, benadrukt Snik. ‘Er gaat veel energie zitten in de dialoog met alle stakeholders en participanten aan het project.’ Ook Brouwer ziet communicatie als een belangrijk aandachtspunt. De verwachtingen van deelnemers en overheid lopen regelmatig uiteen, is zijn ervaring. Terwijl de provincie hoopt op begrip en draagvlak voor de aanpak van fijnstof, hebben burgers een andere agenda. ‘Mensen deden bijvoorbeeld mee omdat ze hun hout stokende buurman juridisch wilden aanpakken. Die moesten we teleurstellen, dat was niet het doel van het project en dat krijg je met de meetresultaten ook niet voor elkaar.’
Burgeronderzoekers hebben vaak maar een beperkt beeld over wat ze met de metingen willen bereiken.'
Ook de werving verdient aandacht. ‘We dachten tien jaar geleden dat we met iSPEX een hip project met smartphones hadden’, blikt Snik terug. ‘Maar er kwamen vooral witte, hoogopgeleide, vaak ook gepensioneerde mannen op af. Er deden wel jongeren mee, maar dat was maar een of twee keer.’ Brouwer merkt dat burgeronderzoekers vaak maar een beperkt beeld hebben over wat ze met de metingen willen bereiken. En bij wie ze de resultaten moeten neerleggen om impact te hebben. Een recent opgericht kennisplatform voor overheden, leefomgeving en inwoners (OLI) moet daarbij gaan helpen.
Het doel: betrokken communities met een krachtige stem voor burgers
Volgens de twee deskundigen staat citizen science nog in de kinderschoenen. Burgeronderzoekers zullen in de toekomst ook hun kans grijpen om beleid met succes te monitoren en beïnvloeden. Burgerwetenschappers nemen inmiddels ook zelf het initiatief.
Een goed voorbeeld vindt Snik de Plastic Spotter, dat begon met een app waarmee inwoners van Leiden afval in de grachten registreerden. ‘Dat werd een brede beweging van mensen die nu elke zondag vanuit een kajak de rommel uit de gracht vissen die anders plastic soep in zee zou gaan vormen. En daar blijft het niet bij. Nu ze weten waar het plastic vandaan komt, spreken ze ook bedrijven aan en zijn er statiegeldbekers gekomen.’
Mensen vissen nu elke zondag vanuit een kajak de rommel uit de gracht.’
De opkomst van citizen science kan er volgens Brouwer toe leiden dat inwoners in de toekomst meer inspraak krijgen in wat overheden onderzoeken. ‘Dat vindt de overheid spannend, maar ik zie een voorzichtige kentering in het omgaan met burgerwetenschappers. Voorbeelden hiervan zijn initiatieven in het Schone Lucht Akkoord of het instellen van een burgermeetnet rond Rotterdam Airport.’
Een bescheiden en kwetsbare opstelling past ook wetenschappers, denkt Snik. ‘Betrek burgers vanaf het begin bij het formuleren van de onderzoeksvragen.’ Voor wetenschappelijke instituten is dat niet altijd eenvoudig. ‘Het betekent dat ze hun kennismonopolie moeten opgeven.’
Jan Harm Brouwer is teamleider lucht & geluid bij de Provincie Zuid Holland. Hij heeft ruime ervaring met (burger)meetprojecten op het gebied van lucht- en geluidskwaliteit. Brouwer was nauw betrokken bij de oprichting van OLI, een kennisplatform voor citizen science en burgerparticipatie in Zuid-Holland.
Frans Snik is sterrenkundige aan de Universiteit Leiden en pionierde in 2013 en 2014 met metingen van fijnstofdeeltjes in Nederland. Hij richtte in Leiden het kenniscentrum Citizen Science Lab op. Zijn advies over de organisatie van citizen science in Nederland leidde tot een het netwerk Citizen Science Nederland.