Technisch kan het, maar in de praktijk lukt het zelden: vraag en aanbod van energiegebruikers beter op elkaar afstemmen, zodat we meer stroom kunnen gebruiken en opwekken met hetzelfde stroomnet. Odile Niers, oud-student master Industriële Ecologie (een samenwerking van de TU Delft en Universiteit Leiden), ontwierp in haar afstudeerproject vier interventies waarmee het wel lukt om energiehubs op bedrijventerreinen te starten. ‘We moeten veel meer focussen op sociale relaties.’ Tekst: Rianne Lindhout
Ik lees weleens alarmerende berichten over netcongestie, maar ik merk nog niks.
‘Over een jaar heeft iedereen ermee te maken. Bedrijven merken nu al dat ze op veel plekken niet kunnen groeien of verduurzamen. Ze mogen bijvoorbeeld geen groot dak vol leggen met zonnepanelen of een nieuwe, zware machine neerzetten in hun fabriek, omdat het stroomnet dat niet aankan. Zwaardere stroomkabels kunnen dat in theorie oplossen, maar er zijn te weinig mensen en materialen om dat snel genoeg te realiseren. We moeten het echt anders oplossen.’
Zo’n e-hub is een slim energiesysteem dat de opwekking, opslag en distributie van energie integreert en optimaliseert op lokaal niveau. " - Odile Niers
Jij hebt gewerkt aan zo’n oplossing?
‘Bij netbeheerder Stedin Groep heb ik gewerkt aan een van de manieren om netcongestie op te lossen: de energy-hub. Zo’n e-hub is een slim energiesysteem dat de opwekking, opslag en distributie van energie integreert en optimaliseert op lokaal niveau. Een e-hub kan een gesloten energiesysteem zijn, maar de grootste trend is de e-hub met een virtueel net.
Dan spreekt een lokale groep gebruikers en aanbieders van stroom met elkaar af wanneer ze stroom leveren en afnemen. Twee fabrieken die veel stroom gebruiken, stemmen bijvoorbeeld met elkaar af dat ze dat niet tegelijk doen, waarbij de ene fabriek de zwaarste machines later aanzet dan de andere. Hun beloning is dat ze allebei weer kunnen uitbreiden of verduurzamen. Dat laatste is een makkelijke manier om geld te besparen, door zelf stroom op te wekken of door minder met gas en meer met stroom te doen.’
Waarom is het zo moeilijk om dit soort e-hubs te realiseren?
‘De techniek is er, maar voordat je die kunt installeren, moeten de bedrijven binnen de e-hub een groep hebben gevormd en samen afspraken hebben gemaakt. Maar ondernemers weten vaak weinig over hun energieverbruik en de mogelijkheden die dat biedt. Ook hebben ze nog nooit op zo’n manier hoeven samenwerken met hun buren en kunnen verschillende belangen voor veel vertraging zorgen. Omliggende partijen, zoals de netbeheerders, gemeenten en provincies zijn momenteel hard aan het werk om meer duidelijkheid en steun aan te bieden aan bedrijventerreinen, maar voor iedereen is het nog zoeken wat hiervoor de beste manier is.’
Wat heb je ontdekt?
‘Elk bedrijventerrein is anders, en het is bijna onmogelijk om een gestandaardiseerde aanpak te ontwikkelen. Wat ik een interessante uitkomst vind, is dat e-hubs gemakkelijker tot stand komen in kleinere of gelovige gemeenschappen. Ik ben bijvoorbeeld op bezoek geweest bij een bedrijventerrein bij het Zeeuwse stadje Tholen en in het Utrechtse Veenendaal. De ondernemers daar kennen elkaar goed en hebben vanuit het dorp of de kerk de neiging om voor elkaar te willen zorgen. Als mijn buurman daar beter van wordt, doe ik mee, is de gedachte. In de grotere steden is dit al lastiger. Ook al hebben bedrijven zelf profijt van de e-hub, hoor je daar vaker: “Ik ken mijn buurman niet, dus waarom zou ik?” Zo zijn er nog meer verschillen tussen bedrijventerreinen en ondernemers.
Hoe kom je uit zo’n impasse?
‘Ik bracht in kaart hoe dit complexe probleem in elkaar zit. Met data uit interviews en bezoeken aan evenementen en bedrijventerreinen ontwierp ik samen met transitie-experts vier interventies die een springplank vormen voor ondernemers, netbeheerders en gemeenten. Deze interventies zorgen dat de oriënterende fase van de e-hub soepeler verloopt: daarin gaan ondernemers samenwerkingen een en ze verkennen de eerste mogelijkheden.’
Wat houden de vier interventies die jij ontwikkelde precies in?
‘De eerste interventie richt zich op het ontwikkelen van een duidelijke, volledige en interactieve kennisbank die meegroeit met de innovaties. De tweede interventie helpt bij het selecteren van bedrijven die interessant zijn om een e-hub mee te vormen. De derde interventie is een workshop-reeks, waarin bedrijven elkaar ontmoeten, belangen bespreken en een groep vormen. Daarna gaan ze aan de slag met het verkennen van de technische en financiële mogelijkheden. De laatste zich op het samenbrengen van ondersteunende partijen zoals de netbeheerders, gemeenten, provincies en consultants, om lessen uit verschillende e-hubs te delen en de innovatie te versnellen.
Wat heb jij zelf geleerd?
‘Dat we veel meer moeten focussen op sociale relaties. Het heeft geen zin om in een workshop vooral te praten over technische mogelijkheden en business modellen. De ondernemers moeten in zo’n workshop een teamgeest ontwikkelen. De een vindt een hub misschien belangrijk omdat het geld kan besparen, de ander vindt duurzaamheid belangrijk en weer iemand anders wil kunnen doorgroeien. De gemene deler is dat ze het samen voor elkaar kunnen krijgen en iedereen er profijt van heeft.’
‘Ik denk dat deze aanpak een eyeopener kan zijn voor andere onderwerpen waarbij een gebiedsgerichte en coöperatieve aanpak nodig is, zoals de stikstofcrisis, waterbeheer en woningbouw. Ook bij die problemen is het belangrijk om te beseffen dat er geen universele oplossing of leidraad mogelijk is. Overheden moeten de juiste middelen beschikbaar stellen om oplossingen van onderaf te stimuleren.’
Waarom is jou gelukt wat eerder niet lukte?
‘Het probleem van de netcongestie is nu zo nijpend: het raakt ondernemers in de portemonnee. Daardoor willen ze nu wel in actie willen komen, terwijl dat eerder nog niet veel prioriteit voor ze had. Studenten die mij voorgingen met onderzoeken naar energy-hubs, waarschuwden me dat ik vooral veel interviewverzoeken moest sturen, omdat er niet veel mensen wilden meewerken. Dat deed ik, maar vervolgens wilde bijna iedereen meewerken, omdat ze allemaal geïnteresseerd waren in een e-hub! Dat leverde me veel werk op, maar ook veel kennis. Ik deed wel 34 interviews met ondernemers en ondersteunende partijen, bijvoorbeeld mensen van provincies, gemeenten en managers van bedrijventerreinen.’
Deze combinatie van studies heeft me veel opgeleverd: solving the right problem en solving the problem right."
Heb je dan vooral geluk gehad dankzij het goede moment waarop jij begon?
‘Ik denk dat mijn studie-achtergrond ook heel goed van pas kwam. Bij de bachelor Industrieel Ontwerpen aan de TU Delft heb ik geleerd hoe je problemen zo op kunt lossen dat de oplossing ook echt werkt in de praktijk. Ik leerde me richten op drie pijlers: een oplossing moet feasable, viable en desirable zijn, oftewel het moet werken, het moet levensvatbaar zijn en mensen moeten het willen. Ik had daarom automatisch veel aandacht voor de vraag wat mensen eigenlijk willen, voor hun drijfveren en barrières.
Bij de master Industriële Ecologie aan de TU Delft en Universiteit Leiden leerde ik systeemdenken. Daarmee kon ik het complexe probleem van de netcongestie en ondernemers goed in kaart brengen, om vervolgens hotspots voor verbetering te identificeren. Deze combinatie van studies heeft me veel opgeleverd: solving the right problem en solving the problem right.’